De Wereld Volgens Grimm

Startpagina
Wie ben Ik ?
Fotomodellen
BDSM is Freaky
Man & Vrouw
Dichters
Gedachten
Muziek
Paperless Office
Even Verpozen
Interessante Sites
Boeken
Films

ER ZIJN ZEKER VERSCHILLEN

 

HERSENEN

 

PSYCHISCH

 

Ik verkies vrouwen / mannen

 

Simon Le Vay bewees in 1991 dat, als de INAH3-kern klein is, men zich seksueel aangetrokken voelt tot mannen (niet enkel vrouwen maar ook mannelijke homo’s hebben namelijk een kleine kern [1]), is hij daarentegen groot dan geeft men de voorkeur aan vrouwen.

 

Ook de Nederlanders Swaab en Fliers [2] hadden in 1985 in het preoptische gebied (een deel van de hypothalamus dat vooral actief is bij seksueel gedrag) een soortgelijke kern gevonden. In 1990 vonden Swaab en Hofman nog een andere kern (de suprachiasmatische kern, gelegen boven de kruising van de gezichtszenuwen en in feite onze inwendige klok) in de hypothalamus. Deze kern is langwerpig bij vrouwen en rond bij mannen.[3] Hij is bij homoseksuele mannen 2 maal groter dan bij heteroseksuele mannen, maar bij heteroseksuele mannen en heteroseksuele vrouwen is hij even groot.

 

We zagen reeds dat het testosteron in de hersenen wordt omgezet in oestrogeen en dat het als oestrogeen is dat het zijn werking op de embryonale hersenen uitoefent. Veel testosteron zal er ook voor zorgen dat het kind later veel kans heeft om zich aangetrokken te voelen tot vrouwen. Zo blijkt dat niet enkel mannelijke heteroseksuelen maar ook vrouwelijke homoseksuelen dikwijls onderhevig waren aan een hoge testosteronconcentratie in de baarmoeder. Ook meisjes die lijden aan congenitale bijnierhyperplasie hebben veel kans lesbisch te worden. Weinig testosteroninvloed in de baarmoeder geeft dan weer voorkeur voor mannen (mannelijke homoseksuelen, vrouwelijke heteroseksuelen).

 

Anderzijds is het dan weer zo dat homoseksuele en heteroseksuele mannen even agressief zijn, en dat homoseksuele mannen een slecht ruimtelijk inzicht hebben. Lesbische vrouwen zijn over het algemeen minder agressief en hebben nog minder ruimtelijk inzicht dan heteroseksuele vrouwen. Enerzijds kregen ze dus een overmaat testosteron (en kregen ze hierdoor een grote INAH3), anderzijds kregen ze te weinig om een goed ruimtelijk inzicht te krijgen.

 

We kunnen op basis van dit alles veronderstellen dat het effect van testosteron op de hersenen wisselt van plaats tot plaats, ofwel dat al naar gelang wanneer de foetus de ”testosteroninjectie” krijgt het effect anders zal zijn (ieder deel van de hersenen is op een ander moment gevoelig voor testosteron). Dit verklaart dan ook waarom iedereen een mengsel is van beide geslachten en waarom niemand 100% man of vrouw is (behalve misschien de Turnermeisjes): in functie van de testosteronconcentratie op het ogenblik van de vorming van dit hersendeel is het mannelijk of vrouwelijk. De termen ”mannelijke” of ”vrouwelijke hersenen” geven dan ook alleen maar een grootste gemene deler weer, geen details.

Anatomisch deel
Ontdekker
Ligging
Functie
Verschil
INAH2
Laura Allen
Voorste Hypothalamus

Seksueel gedrag

Afscheiding gonadotrofines
Grootst bij de man (2x)
INAH3
Laura Allen
Voorste Hypothalamus

Seksueel gedrag

Afscheiding gonadotrofines
Grootst bij de man (3x)
Preoptische Kern
Dick Swaab
Voorste Hypothalamus

Seksueel gedrag

Afscheiding gonadotrofines
Grootst bij de man (2,5x)
Massa Intermedia
Laura Allen
Zenuwvezels die hersenhelften verbinden
 
Grootst bij de vrouw (+12%)
Commisura Anterior
Laura Allen
Zenuwvezels die hersenhelften verbinden
 
Grootst bij de vrouw (+76%)
Suprachiasmatische kern
Dick Swaab
Voorste Hypothalamus
Inwendige klok, regelt ritmes (voortplanting, menstruatie …)
Andere vorm

Ik ben een Jongen / Meisje

 

Of men zich man of vrouw voelt zou volgens sommigen aan de opvoeding kunnen geweten worden. Nochtans ontkent bijna niemand tegenwoordig nog dat dit (al was het maar gedeeltelijk) door hormonen in de hersenen vastgelegd is geworden tijdens de intra-uteriene ontwikkeling. Alleen reeds het voorbeeld van de 5-alfa-reductase kinderen bewijst dit: hoewel ze als meisjes worden opgevoed, toch voelen ze zich (zeker na de puberteit) jongens en zoeken ze relaties met vrouwen.

 

Ook het feit dat er slechts een uiterst kleine kans bestaat dat een kind zich tot het verkeerde geslacht bekent, zelfs al is zijn opvoeding volledig in strijd met zijn fysische geslacht, mogen we als een bewijs zien dat het zich man of vrouw voelen bijna zeker een ”dierlijke” factor heeft.

 

Zo heeft een onderzoek in Nederland bewezen dat slechts l op 12000 mannen en l op 30000 vrouwen zich liever als lid van het andere geslacht zou zien.[4] Het is niet vol te houden te beweren dat slechts 1 op 12000 jongens en 1 op 30000 meisjes verkeerd zou opgevoed zijn. Tenandere, waarom zouden 2,5 maal meer jongens dan meisjes in zo n geval opgevoed zijn als lid van het andere geslacht? En waarom voelen vele transseksuelen die vrouw werden zich na hun operatie toch nog tot vrouwen aangetrokken? We stellen immers vast dat een deel van deze transseksuelen lesbienne worden, terwijl anderen, die tevoren reeds homoseksueel waren de voorkeur geven aan mannen. Zoiets is enkel mogelijk wanneer we veronderstellen dat ze reeds van in de moederschoot geprogrammeerd werden als ”vrouwenliefhebber” (hun INAH3 kern is klein). Vrouwen die man worden zijn tevoren bijna uitsluitend lesbiennes.

 

Er is in de literatuur ook nog het geval beschreven van een jongen die een geslachtsverandering onderging als zuigeling, en die ook als meisje werd opgevoed. Nochtans heeft hij zich toch steeds jongen gevoeld en heeft men er later weer een jongen van moeten maken.[5]

 

Nurture... 

 

In 1988 en 1989 werd de streek van de Vogezen in Frankrijk geteisterd door een moordenaar van prostituees. Zijn laatste moordpoging is hem fataal geworden. Op een dag in juni 1989 nam hij een mooie blondine mee, die bij nader onderzoek een man bleek te zijn.

 

Tijdens het proces komt naar voor dat beide partijen (dader en slachtoffer) vanaf hun prilste jeugd als meisjes waren opgevoed. De ene ging zich volledig vrouwelijk gedragen, de ander stichtte een gezin en had kinderen zoals elke normale man.

 

Uit bovenstaand voorbeeld blijkt dat het, ondanks alles, toch niet zo gemakkelijk is om iemands gedrag toe te schrijven aan opvoeding of aan aanleg. Het is dan ook niet te verwonderen dat, ondanks al deze duidelijke bewijzen, er door sommige onderzoekers ook nu nog sterk getwijfeld wordt aan het feit dat man-vrouwverschillen erfelijk bepaald zijn. Volgens deze mensen zijn de verschillen statistisch niet voldoende significant om genetisch bepaald te zijn.

 

Het is wel opvallend dat wetenschappelijke bronnen meestal voorstanders zijn van biologische verschillen, feministische en ”progressieve” bronnen willen alles aan opvoeding toeschrijven. Ook de onderzoekers uit de Verenigde Staten en uit socialistische middens vertrekken nogal graag van de idee dat alle mensen gelijke kansen hebben en dat, of ze al dan niet wat worden in het leven, uitsluitend aan henzelf te wijten is en niet aan biologische factoren. Amerikanen weigeren over het algemeen fundamentele verschillen tussen mensen te aanvaarden, omdat dit in botsing komt met hun geloof in gelijke mogelijkheden voor iedereen. Daarom zullen ook zij vooral in opvoeding en niet in natuurlijke factoren geloven, soms zelfs tegen beter weten in.

 

Hoewel er ontegensprekelijk anatomische verschillen bestaan tussen mannen- en vrouwenhersenen, moet anderzijds toch gezegd dat men nog steeds niet weet welke tussen de zesde en tiende zwangerschapsweek ontstaan, en welke door terugkoppeling ontstaan.

 

Wanneer men een mannelijke rat namelijk in een situatie plaatst dat ze al haar gevechten om een wijfje verliest, zal deze rat in het vervolg slechts zeer weinig testosteron meer produceren, en de centra in de hersenen die agressiviteit controleren zullen kleiner worden. Maar ze zal nooit vrouwtjesgedrag vertonen (krommen van de rug om paren mogelijk te maken). Een mannelijke rat die alle gevechten wint zal enorm agressief worden en veel testosteron produceren en grote agressiecentra hebben in zijn hersenen.

 

In de natuur komt het erop neer dat een mannetjesdier dat agressief is (dus ”agressieve hersenen” heeft) nog agressiever wordt als die agressie succes heeft. Zijn hersenen worden nog ”mannelijker” en de kernen die agressie veroorzaken worden nog groter. Er is dus een duidelijk verband tussen omgeving, ervaringen en hersenontwikkeling. Hetzelfde patroon geldt tenandere ook voor niet-geslachtsgebonden verschillen. Mannetjesratten die in een omgeving opgroeien die rijk is aan stimulansen ontwikkelen zenuwcellen die meer vertakt zijn (bij wijfjes vond men dit verband niet). Is hun omgeving arm aan prikkels dan zijn de mannetjeshersenen niet te onderscheiden van de hersenen van wijfjes. Misschien geldt iets soortgelijks ook bij mannen of vrouwen, wie weet.

 

Nochtans moeten er wel biologische verschillen zijn. Bij alle zoogdieren bestaan ze, en we kunnen niet verwachten dat ze bij de mens plots zouden weggevallen zijn. Bij apen en ratten werden deze verschillen immers reeds onomstotelijk aangetoond. Men kan ook moeilijk feiten selectief aanvaarden bij dieren en afwijzen bij mensen. Tenzij de aanhangers van ”het grote gelijk” zouden beweren dat een zeug haar mannelijk jong agressief opvoedt tot een beer, of een schaap haar jong naargelang het geslacht opvoedt tot een agressieve ram of een meegaande ooi.

 

Wat karakter betreft is het wel zo dat de meeste volkeren, en zelfs de meeste dieren meer agressiviteit verdragen van hun mannelijke dan van hun vrouwelijke nakomelingen. Maar daar gaat het eerder om een grotere tolerantie voor een bestaande toestand (dat mannelijke jongen meer vechten en actiever zijn dan vrouwelijke), en niet om het actief aanleren van verschillende gedragswijzen. Zoogdieren hebben dus blijkbaar genetisch meegekregen dat wijfjes minder agressie mogen vertonen dan mannetjes en dat dit minder moet afgestraft worden. Anderzijds is het zo dat (sommige onderzoekers beweren dat) wijfjes hun ”zonen” meer likken dan hun ”dochters”, zodat toch een deel aan ”opvoeding” zou kunnen gelegen zijn.

 

Ook is het zo dat de mens zich aanpast aan de houding van degenen waarmee hij omgaat. Een sexy vrouw of een travestiet zullen meer ”vrouwelijk gedrag” vertonen wanneer ze als vrouw behandeld worden, zodat we wel, wat gedrag betreft, vaststellen dat ze ”conform aan de norm worden”. Beloond gedrag wordt dus versterkt, zodat we mogen beweren dat tenminste een deel van het ”rolpatroon” aangeleerd is.

 

Ook is het algemeen geweten dat men vooral vaak en graag doet wat men goed kan, waardoor men het nog beter leert. Waarschijnlijk is de mannelijke voorsprong in ruimtelijke vermogens aan dit feit te wijten. Het is ook uit onderzoek gebleken dat meisjes en vrouwen, hoe hard ze ook trainen, deze achterstand nooit meer inhalen. Jongens zijn van in de wieg vooral in dingen geïnteresseerd, waardoor ze er ook vaker mee zullen spelen. Door er echter mee te spelen zullen ze er beter mee leren omgaan, waardoor ze weer eens hun bekwaamheden verbeteren. En zo gaat de kring aan het draaien: meer bekwaamheid geeft meer interesse en nog meer spelletjes in deze richting. En als de ouders dit zien zullen ze op hun beurt al snel geneigd zijn deze spelletjes als typisch ”voor jongens” te aanzien, waardoor nog een bijkomende versterkende factor optreedt. Vaak wordt de meisjes zelfs ”afgeraden” zo n spel ook te spelen, is het niet door volwassenen dan toch door hun ”meer conforme” vriendinnetjes.

 

Komt daar nog bij dat jongens echte groepsdieren zijn (daar komen we in het volgende hoofdstuk nog op terug) zodat zelfs een jongen die niet zo goed is met de blokken of met het uitvoeren van grote bewegingen, toch door de groep zal aangezet worden aan het spel deel te nemen; zodat zelfs hij nog een minimum aan ervaring en training zal opdoen.

 

Nochtans wees onderzoek met tweelingen uit dat de omgeving slechts voor 2% tussenkomt in veel geestelijke eigenschappen als daar zijn karakter, introversie en intelligentie. En die invloed doet zich dan nog bijna uitsluitend voor in de eerste levensjaren [6]. Erfelijkheid is voor deze eigenschappen de allesoverheersende factor. Waarom zouden meer ”geslachtsgebonden” eigenschappen (zorgzaamheid, ruimtelijke vermogens) dan plots uitsluitend aan opvoeding toegeschreven moeten worden?

 

Waarschijnlijk zullen psychologen het echter tot het einde der dagen oneens blijven over wat meest determinerend is in de ontwikkeling van een mens: natuur of opvoeding (nature or nurture), en waarschijnlijk ligt de waarheid zoals steeds in het midden en doet men aan oversimplifiëring als men alles absoluut tot één enkele factor wil terugbrengen.

 

... or Nature?

 

Maar opvoeding verklaart niet alles. Zo kan ze de lichamelijke verschillen die soms al van in de wieg bestaan niet uitleggen. Denken we maar aan de grotere zintuiggevoeligheid van vrouwen, en hun grotere interesse voor mensen. Tweelingenonderzoek aan de Universiteit van Southern California wees uit dat ”mannelijke eigenschappen [7]” in 4 à 5 kansen op 10 (naargelang om welke eigenschap het gaat) erfelijk bepaald zijn, terwijl ”vrouwelijke eigenschappen” slechts in 20 à 30% der gevallen erfelijk zijn[8].

 

Ook het feit dat ouders van robbedoezen (meisjes met een jongenskarakter), die hun dochter extra ”vrouwelijk” opvoeden, hier voor de puberteit nooit effect mee hebben is een argument tegen opvoeding en voor erfelijkheid of hormonale invloeden. Hoe is anders te verklaren dat deze meisjes zichzelf duidelijk als meisje definiëren en ook dat ze veel zachtaardiger worden wanneer in de puberteit hun vrouwelijke hormonen beginnen te stromen? Dit kan enkel als hersenen onder invloed van hormonen een bepaalde richting uitgaan, en als we aannemen dat deze meisjes met ”mannelijke” hersenen geboren zijn.

 

Dit laatste zou dan te wijten zijn aan de hormonen waaraan het kind blootgesteld was in de baarmoeder. Meisjes met een ”testosteronoverschot” vertonen immers vaak jongensgedrag, ze zijn avontuurlijker, durven meer, kiezen jongensspeelgoed, en ze hebben ook mannelijke herseneigenschappen (bvb. een ruimtelijk zicht dat meer ontwikkeld is dan normaal bij een vrouw kan verwacht worden). Ook het meisjesdeel van een tweeling met verschillende geslachten vertoont vaak een soortgelijk patroon omdat ze in de baarmoeder een bad kreeg met het testosteron van haar broer.

 

In de jaren ’50 was het de gewoonte zwangere vrouwen DES (diëthylstilboestrol) te geven tegen miskraam. Dit is een synthetisch vrouwelijk hormoon dat niet kan omgezet worden door het lichaam. Kinderen (zowel jongens als meisjes) wiens moeder dit hormoon kreeg zullen een meer ”meisjesachtige” aard hebben (ze zijn zachter, minder wild...). De jongens hebben ook wat minder ruimtezicht en houden niet zoveel als andere jongens van groepsactiviteiten.

 

Geslachtshormonen bepalen dus duidelijk het gedrag van beide geslachten. Ook opvoeding speelt echter een rol in het gedrag, zeer waarschijnlijk door de reeds aanwezige eigenschappen nog te versterken of door ze om te buigen in door de maatschappij meer aanvaarde vormen.

 

Uit dit alles mogen we concluderen dat, wanneer een maatschappij ervoor kiest de geslachtseigenschappen niet te versterken, maar ze daarentegen te compenseren, het gedragsverschil tussen beide geslachten klein (maar nooit onbestaande) zal zijn. Bij de Mbuti (pygmeeën uit Zaire) en de !Kung (Z Afrikaanse bosjesmannen) is er weinig karakterieel verschil tussen beide geslachten. Versterkt de maatschappij de verschillen dan zullen ze meer uitgesproken zijn.

 

Geslachtsgebonden gedrag varieert met de omgeving maar is erfelijk bepaald, en de verschillen in omgeving moeten al erg groot zijn om een meetbaar effect te hebben. Zo zullen kinderen in België, ongeacht hun sociale rang, nauwelijks verschillend geslachtelijk gedrag vertonen, maar vergelijkt men ze met kinderen uit Afrika dan pas komt er een verschil aan het licht. Afrikaanse kinderen die in België werden geadopteerd vertonen dan ook nog veel intellectuele eigenschappen die kenmerkend zijn voor hun oorsprong. Vooral het verschil in ruimtelijk zicht is hier erg spectaculair omdat het een eigenschap is die in ”primitieve” culturen bij mannen nog een zeer belangrijke rol speelt.

 

Dit verklaart bvb. waarom (nu de geslachtsrollen meer en meer wegvallen in de opvoeding) steeds meer vrouwen ”mannelijke” hersenen ontwikkelen. Jongens die tengevolge van hun opvoeding ”vrouwelijke” hersenen ontwikkelen zijn daarentegen zeldzaamheden. Dit zou ofwel te wijten zijn aan het feit dat vrouwen flexibeler opgevoed worden (men laat een meisje eerder toe met een auto te spelen dan een jongen met een pop, een meisje mag wel jongenskleren dragen maar een jongen geen meisjeskleren...), ofwel dat vrouwen meer en meer de mannelijke levenswijze beginnen over te nemen (wat een enorme verarming zou betekenen).

 

Mannelijk en vrouwelijk

 

We zagen dat de rechter hersenhelft de wereld analytisch en sequentieel benadert, en we zagen ook dat de mannen waarschijnlijk meer door hun rechter hersenhelft worden beheerst. Dit heeft belangrijke gevolgen voor de wetenschap bvb. Zoals deze actueel bestaat is ze een typisch product van de mannelijke hersenen. Alles wordt gesystematiseerd, geanalyseerd, in stukjes gehakt, beschreven en in wetten gevat. Hierdoor verliezen wetenschappers wel eens de onderlinge samenhang uit het oog van verschijnselen die, extreem gezien, soms zelfs tot verschillende wetenschapsdisciplines zijn gaan behoren. Daarenboven staat de wetenschap voor een muur als ze er niet meer in slaagt het probleem in formules te vatten.

 

Mannen zijn door deze analytische hersenstructuur ook (en dat blijkt vooral uit hun sociale contacten) onbekwaam iets op te nemen dat ongestructureerd is. Vrouwen daarentegen kunnen een tijdje allerlei feiten en gebeurtenissen onthouden, zelfs als deze met elkaar totaal niets te maken hebben.

 

Ook in het redeneren zelf is er waarschijnlijk een onderscheid tussen de geslachten. Mannen denken graag rechtlijnig, terwijl vrouwen eerder een netwerkstructuur hebben in hun denken. Vaak weten vrouwen zelf niet waar de oplossing van het probleem juist vandaan komt, ze ”kwam zomaar op”. Maar vaak zullen ze veel dichter en sneller bij de ideale oplossing zitten dan mannen.

 

Een verklaring hiervoor is misschien juist de extreme logica van jongens. Ook meisjes staan namelijk vaak voor problemen, maar gezien ze niet zo sterk geneigd zijn een probleem in stukjes te hakken om het fase na fase te behandelen zijn ze verplicht het in zijn geheel te hanteren. Ze leren dus alle facetten tegelijk in rekening te brengen, en niet één na één zoals jongens dit doen. Dit is echter alleen mogelijk als men niet vanuit een logische keten maar vanuit een netwerk redeneert. Vaak zijn vrouwen hierdoor betere programmeurs en analisten (computerdeskundigen) dan mannen, omdat ze meer bekwaam zijn een geheel te bevatten en alle factoren tegelijk in te calculeren.

 

Anderzijds zullen vrouwen (en meisjes) echter wel, wanneer ze iets nieuws moeten aanleren, dit stap voor stap doen, waarbij ze niet verder gaan voor ze de vorige stap volledig onder de knie hebben. Jongens daarentegen zullen in zo’n geval eerder een globale aanpak verkiezen. Ook zullen mannen beter de samenhang zien tussen verscheidene vakgebieden, terwijl vrouwen ieder gebied afzonderlijk zullen proberen onder de knie te krijgen. Hierdoor kunnen mannen beter iets onder de knie krijgen als ze het op twee verschillende manieren kunnen leren (theorie en zelf experimenteren), terwijl vrouwen best presteren als ze op slechts één manier de stof aangeboden krijgen (voor taal bvb. ofwel door ze te spreken, ofwel door ze te horen, maar niet beide samen).

 

Wat mannen ”vrouwelijke intuïtie” noemen is dus misschien niet meer dan het resultaat van een mentale training die leerde met alle factoren tegelijk rekening te houden, en die toelaat in te schatten welke gevolgen een wijziging heeft op al de andere facetten van het probleem. Hoewel voor wat hierboven staat geen bewijzen bestaan is het hierdoor toch zo dat waar problemen moeten opgelost worden vrouwen vaak een heel andere kijk op de zaak hebben en vaak andere en betere oplossingen aandragen dan mannen.


[1] Simon Le Vay A Difference in Hypothalamic Structvre Between Heterosexv- al and Homosexual Men Science 253 (1991) pg 1034-1037

[2] Swaab, Fliers A sexualy dimorphic nucleus in the human brain Science 228

[3] Hofmann, Swaab Sexual dimorphism of the human brain : myth and reality Experimental Clinical Endocrinology 98 (1991) pg 161-170

[4] Bakker, Van Kesteren, Goren en Bezemer Prevalence of Transsexualism in the Netherlands. Acta Psychiatrica Scandinavica 87 (1993) blz 237-238

[5] Milton Diamond Sexual Identity, Monozygotic Twins Reared in Discordant Sex Roles and a BBC Follow Up. Archives of Sexual Behaviour, 11, 2 (1982) pg 182

[6] Maar dit is eerder een gevolg van de gebruikte IQ tests. Deze zijn voor kleine kinderen vooral op kennis gebaseerd (waar wat men thuis leert een grote rol in speelt), terwijl later het redeneervermogen wordt getest (en daar speelt opvoeding geen rol meer bij).

[7] Mannelijke eigenschappen zijn hier dominerend gedrag en agressiviteit, vrouwelijke eigenschappen zijn verzorgend gedrag en instelling op andere mensen.

[8] Jane Mitchell, Laura Baker en Carol Jacklin Masculinity and Femininity in Twin Children : Genetic and Environmental Factors Child Development 60 (1989) pg 1475-1485

Horizontal Divider 1

Overzicht Hoofdstuk 2 : Er zijn zeker verschillen

Vorige Pagina : De Hersenen Fysisch

Naar het Volgende Hoofdstuk : Opgroeiende Jeugd

Soms bouw je muren niet om mensen buiten te houden, maar om te zien wie genoeg om je geeft om ze af te breken. 
 
Anoniem

Horizontal Divider 18

*** Grimm dankt jullie voor de commentaren ***