Ik ben een Jongen / Meisje
Of men zich man of vrouw voelt zou volgens
sommigen aan de opvoeding kunnen geweten worden. Nochtans ontkent bijna niemand tegenwoordig nog dat dit (al was het maar
gedeeltelijk) door hormonen in de hersenen vastgelegd is geworden tijdens de intra-uteriene ontwikkeling. Alleen reeds het
voorbeeld van de 5-alfa-reductase kinderen bewijst dit: hoewel ze als meisjes worden opgevoed, toch voelen ze zich (zeker
na de puberteit) jongens en zoeken ze relaties met vrouwen.
Ook het feit dat er slechts een uiterst
kleine kans bestaat dat een kind zich tot het verkeerde geslacht bekent, zelfs al is zijn opvoeding volledig in strijd met
zijn fysische geslacht, mogen we als een bewijs zien dat het zich man of vrouw voelen bijna zeker een ”dierlijke”
factor heeft.
Zo heeft een onderzoek in Nederland bewezen
dat slechts l op 12000 mannen en l op 30000 vrouwen zich liever als lid van het andere geslacht zou zien. Het is niet vol te houden te beweren dat slechts 1 op 12000 jongens en 1 op 30000 meisjes
verkeerd zou opgevoed zijn. Tenandere, waarom zouden 2,5 maal meer jongens dan meisjes in zo n geval opgevoed zijn als lid
van het andere geslacht? En waarom voelen vele transseksuelen die vrouw werden zich na hun operatie toch nog tot vrouwen aangetrokken?
We stellen immers vast dat een deel van deze transseksuelen lesbienne worden, terwijl anderen, die tevoren reeds homoseksueel
waren de voorkeur geven aan mannen. Zoiets is enkel mogelijk wanneer we veronderstellen dat ze reeds van in de moederschoot
geprogrammeerd werden als ”vrouwenliefhebber” (hun INAH3 kern is klein). Vrouwen die man worden zijn tevoren bijna
uitsluitend lesbiennes.
Er is in de literatuur ook nog het geval
beschreven van een jongen die een geslachtsverandering onderging als zuigeling, en die ook als meisje werd opgevoed. Nochtans
heeft hij zich toch steeds jongen gevoeld en heeft men er later weer een jongen van moeten maken.
Nurture...
In 1988
en 1989 werd de streek van de Vogezen in Frankrijk geteisterd door een moordenaar van prostituees. Zijn laatste moordpoging
is hem fataal geworden. Op een dag in juni 1989 nam hij een mooie blondine mee, die bij nader onderzoek een man bleek te zijn.
Tijdens
het proces komt naar voor dat beide partijen (dader en slachtoffer) vanaf hun prilste jeugd als meisjes waren opgevoed. De
ene ging zich volledig vrouwelijk gedragen, de ander stichtte een gezin en had kinderen zoals elke normale man.
Uit bovenstaand voorbeeld blijkt dat het,
ondanks alles, toch niet zo gemakkelijk is om iemands gedrag toe te schrijven aan opvoeding of aan aanleg. Het is dan ook
niet te verwonderen dat, ondanks al deze duidelijke bewijzen, er door sommige onderzoekers ook nu nog sterk getwijfeld wordt
aan het feit dat man-vrouwverschillen erfelijk bepaald zijn. Volgens deze mensen zijn de verschillen statistisch niet voldoende
significant om genetisch bepaald te zijn.
Het is wel opvallend dat wetenschappelijke
bronnen meestal voorstanders zijn van biologische verschillen, feministische en ”progressieve” bronnen willen
alles aan opvoeding toeschrijven. Ook de onderzoekers uit de Verenigde Staten en uit socialistische middens vertrekken nogal
graag van de idee dat alle mensen gelijke kansen hebben en dat, of ze al dan niet wat worden in het leven, uitsluitend aan
henzelf te wijten is en niet aan biologische factoren. Amerikanen weigeren over het algemeen fundamentele verschillen tussen
mensen te aanvaarden, omdat dit in botsing komt met hun geloof in gelijke mogelijkheden voor iedereen. Daarom zullen ook zij
vooral in opvoeding en niet in natuurlijke factoren geloven, soms zelfs tegen beter weten in.
Hoewel er ontegensprekelijk anatomische
verschillen bestaan tussen mannen- en vrouwenhersenen, moet anderzijds toch gezegd dat men nog steeds niet weet welke tussen
de zesde en tiende zwangerschapsweek ontstaan, en welke door terugkoppeling ontstaan.
Wanneer men een mannelijke rat namelijk
in een situatie plaatst dat ze al haar gevechten om een wijfje verliest, zal deze rat in het vervolg slechts zeer weinig testosteron
meer produceren, en de centra in de hersenen die agressiviteit controleren zullen kleiner worden. Maar ze zal nooit vrouwtjesgedrag
vertonen (krommen van de rug om paren mogelijk te maken). Een mannelijke rat die alle gevechten wint zal enorm agressief worden
en veel testosteron produceren en grote agressiecentra hebben in zijn hersenen.
In de natuur komt het erop neer dat een
mannetjesdier dat agressief is (dus ”agressieve hersenen” heeft) nog agressiever wordt als die agressie succes
heeft. Zijn hersenen worden nog ”mannelijker” en de kernen die agressie veroorzaken worden nog groter. Er is dus
een duidelijk verband tussen omgeving, ervaringen en hersenontwikkeling. Hetzelfde patroon geldt tenandere ook voor niet-geslachtsgebonden
verschillen. Mannetjesratten die in een omgeving opgroeien die rijk is aan stimulansen ontwikkelen zenuwcellen die meer vertakt
zijn (bij wijfjes vond men dit verband niet). Is hun omgeving arm aan prikkels dan zijn de mannetjeshersenen niet te onderscheiden
van de hersenen van wijfjes. Misschien geldt iets soortgelijks ook bij mannen of vrouwen, wie weet.
Nochtans moeten er wel biologische verschillen
zijn. Bij alle zoogdieren bestaan ze, en we kunnen niet verwachten dat ze bij de mens plots zouden weggevallen zijn. Bij apen
en ratten werden deze verschillen immers reeds onomstotelijk aangetoond. Men kan ook moeilijk feiten selectief aanvaarden
bij dieren en afwijzen bij mensen. Tenzij de aanhangers van ”het grote gelijk” zouden beweren dat een zeug haar
mannelijk jong agressief opvoedt tot een beer, of een schaap haar jong naargelang het geslacht opvoedt tot een agressieve
ram of een meegaande ooi.
Wat karakter betreft is het wel zo dat
de meeste volkeren, en zelfs de meeste dieren meer agressiviteit verdragen van hun mannelijke dan van hun vrouwelijke nakomelingen.
Maar daar gaat het eerder om een grotere tolerantie voor een bestaande toestand (dat mannelijke jongen meer vechten en actiever
zijn dan vrouwelijke), en niet om het actief aanleren van verschillende gedragswijzen. Zoogdieren hebben dus blijkbaar genetisch
meegekregen dat wijfjes minder agressie mogen vertonen dan mannetjes en dat dit minder moet afgestraft worden. Anderzijds
is het zo dat (sommige onderzoekers beweren dat) wijfjes hun ”zonen” meer likken dan hun ”dochters”,
zodat toch een deel aan ”opvoeding” zou kunnen gelegen zijn.
Ook is het zo dat de mens zich aanpast
aan de houding van degenen waarmee hij omgaat. Een sexy vrouw of een travestiet zullen meer ”vrouwelijk gedrag”
vertonen wanneer ze als vrouw behandeld worden, zodat we wel, wat gedrag betreft, vaststellen dat ze ”conform aan de
norm worden”. Beloond gedrag wordt dus versterkt, zodat we mogen beweren dat tenminste een deel van het ”rolpatroon”
aangeleerd is.
Ook is het algemeen geweten dat men vooral
vaak en graag doet wat men goed kan, waardoor men het nog beter leert. Waarschijnlijk is de mannelijke voorsprong in ruimtelijke
vermogens aan dit feit te wijten. Het is ook uit onderzoek gebleken dat meisjes en vrouwen, hoe hard ze ook trainen, deze
achterstand nooit meer inhalen. Jongens zijn van in de wieg vooral in dingen geïnteresseerd, waardoor ze er ook vaker mee
zullen spelen. Door er echter mee te spelen zullen ze er beter mee leren omgaan, waardoor ze weer eens hun bekwaamheden verbeteren.
En zo gaat de kring aan het draaien: meer bekwaamheid geeft meer interesse en nog meer spelletjes in deze richting. En als
de ouders dit zien zullen ze op hun beurt al snel geneigd zijn deze spelletjes als typisch ”voor jongens” te aanzien,
waardoor nog een bijkomende versterkende factor optreedt. Vaak wordt de meisjes zelfs ”afgeraden” zo n spel ook
te spelen, is het niet door volwassenen dan toch door hun ”meer conforme” vriendinnetjes.
Komt daar nog bij dat jongens echte groepsdieren
zijn (daar komen we in het volgende hoofdstuk nog op terug) zodat zelfs een jongen die niet zo goed is met de blokken of met
het uitvoeren van grote bewegingen, toch door de groep zal aangezet worden aan het spel deel te nemen; zodat zelfs hij nog
een minimum aan ervaring en training zal opdoen.
Nochtans wees onderzoek met tweelingen
uit dat de omgeving slechts voor 2% tussenkomt in veel geestelijke eigenschappen als daar zijn karakter, introversie en intelligentie.
En die invloed doet zich dan nog bijna uitsluitend voor in de eerste levensjaren . Erfelijkheid is voor deze eigenschappen de allesoverheersende factor. Waarom zouden
meer ”geslachtsgebonden” eigenschappen (zorgzaamheid, ruimtelijke vermogens) dan plots uitsluitend aan opvoeding
toegeschreven moeten worden?
Waarschijnlijk zullen psychologen het echter
tot het einde der dagen oneens blijven over wat meest determinerend is in de ontwikkeling van een mens: natuur of opvoeding
(nature or nurture), en waarschijnlijk ligt de waarheid zoals steeds in het midden en doet men aan oversimplifiëring als men
alles absoluut tot één enkele factor wil terugbrengen.
... or Nature?
Maar opvoeding verklaart niet alles. Zo
kan ze de lichamelijke verschillen die soms al van in de wieg bestaan niet uitleggen. Denken we maar aan de grotere zintuiggevoeligheid
van vrouwen, en hun grotere interesse voor mensen. Tweelingenonderzoek aan de Universiteit van Southern California wees uit
dat ”mannelijke eigenschappen ” in 4 à 5 kansen op 10 (naargelang om welke eigenschap het gaat) erfelijk bepaald
zijn, terwijl ”vrouwelijke eigenschappen” slechts in 20 à 30% der gevallen erfelijk zijn.
Ook het feit dat ouders van robbedoezen
(meisjes met een jongenskarakter), die hun dochter extra ”vrouwelijk” opvoeden, hier voor de puberteit nooit effect
mee hebben is een argument tegen opvoeding en voor erfelijkheid of hormonale invloeden. Hoe is anders te verklaren dat deze
meisjes zichzelf duidelijk als meisje definiëren en ook dat ze veel zachtaardiger worden wanneer in de puberteit hun vrouwelijke
hormonen beginnen te stromen? Dit kan enkel als hersenen onder invloed van hormonen een bepaalde richting uitgaan, en als
we aannemen dat deze meisjes met ”mannelijke” hersenen geboren zijn.
Dit laatste zou dan te wijten zijn aan
de hormonen waaraan het kind blootgesteld was in de baarmoeder. Meisjes met een ”testosteronoverschot” vertonen
immers vaak jongensgedrag, ze zijn avontuurlijker, durven meer, kiezen jongensspeelgoed, en ze hebben ook mannelijke herseneigenschappen
(bvb. een ruimtelijk zicht dat meer ontwikkeld is dan normaal bij een vrouw kan verwacht worden). Ook het meisjesdeel van
een tweeling met verschillende geslachten vertoont vaak een soortgelijk patroon omdat ze in de baarmoeder een bad kreeg met
het testosteron van haar broer.
In de jaren ’50 was het de gewoonte
zwangere vrouwen DES (diëthylstilboestrol) te geven tegen miskraam. Dit is een synthetisch vrouwelijk hormoon dat niet kan
omgezet worden door het lichaam. Kinderen (zowel jongens als meisjes) wiens moeder dit hormoon kreeg zullen een meer ”meisjesachtige”
aard hebben (ze zijn zachter, minder wild...). De jongens hebben ook wat minder ruimtezicht en houden niet zoveel als andere
jongens van groepsactiviteiten.
Geslachtshormonen bepalen dus duidelijk
het gedrag van beide geslachten. Ook opvoeding speelt echter een rol in het gedrag, zeer waarschijnlijk door de reeds aanwezige
eigenschappen nog te versterken of door ze om te buigen in door de maatschappij meer aanvaarde vormen.
Uit dit alles mogen we concluderen dat,
wanneer een maatschappij ervoor kiest de geslachtseigenschappen niet te versterken, maar ze daarentegen te compenseren, het
gedragsverschil tussen beide geslachten klein (maar nooit onbestaande) zal zijn. Bij de Mbuti (pygmeeën uit Zaire) en de !Kung
(Z Afrikaanse bosjesmannen) is er weinig karakterieel verschil tussen beide geslachten. Versterkt de maatschappij de verschillen
dan zullen ze meer uitgesproken zijn.
Geslachtsgebonden gedrag varieert met de
omgeving maar is erfelijk bepaald, en de verschillen in omgeving moeten al erg groot zijn om een meetbaar effect te hebben.
Zo zullen kinderen in België, ongeacht hun sociale rang, nauwelijks verschillend geslachtelijk gedrag vertonen, maar vergelijkt
men ze met kinderen uit Afrika dan pas komt er een verschil aan het licht. Afrikaanse kinderen die in België werden geadopteerd
vertonen dan ook nog veel intellectuele eigenschappen die kenmerkend zijn voor hun oorsprong. Vooral het verschil in ruimtelijk
zicht is hier erg spectaculair omdat het een eigenschap is die in ”primitieve” culturen bij mannen nog een zeer
belangrijke rol speelt.
Dit verklaart bvb. waarom (nu de geslachtsrollen
meer en meer wegvallen in de opvoeding) steeds meer vrouwen ”mannelijke” hersenen ontwikkelen. Jongens die tengevolge
van hun opvoeding ”vrouwelijke” hersenen ontwikkelen zijn daarentegen zeldzaamheden. Dit zou ofwel te wijten zijn
aan het feit dat vrouwen flexibeler opgevoed worden (men laat een meisje eerder toe met een auto te spelen dan een jongen
met een pop, een meisje mag wel jongenskleren dragen maar een jongen geen meisjeskleren...), ofwel dat vrouwen meer en meer
de mannelijke levenswijze beginnen over te nemen (wat een enorme verarming zou betekenen).
Mannelijk en vrouwelijk
We zagen dat de rechter hersenhelft de
wereld analytisch en sequentieel benadert, en we zagen ook dat de mannen waarschijnlijk meer door hun rechter hersenhelft
worden beheerst. Dit heeft belangrijke gevolgen voor de wetenschap bvb. Zoals deze actueel bestaat is ze een typisch product
van de mannelijke hersenen. Alles wordt gesystematiseerd, geanalyseerd, in stukjes gehakt, beschreven en in wetten gevat.
Hierdoor verliezen wetenschappers wel eens de onderlinge samenhang uit het oog van verschijnselen die, extreem gezien, soms
zelfs tot verschillende wetenschapsdisciplines zijn gaan behoren. Daarenboven staat de wetenschap voor een muur als ze er
niet meer in slaagt het probleem in formules te vatten.
Mannen zijn door deze analytische hersenstructuur
ook (en dat blijkt vooral uit hun sociale contacten) onbekwaam iets op te nemen dat ongestructureerd is. Vrouwen daarentegen
kunnen een tijdje allerlei feiten en gebeurtenissen onthouden, zelfs als deze met elkaar totaal niets te maken hebben.
Ook in het redeneren zelf is er waarschijnlijk
een onderscheid tussen de geslachten. Mannen denken graag rechtlijnig, terwijl vrouwen eerder een netwerkstructuur hebben
in hun denken. Vaak weten vrouwen zelf niet waar de oplossing van het probleem juist vandaan komt, ze ”kwam zomaar op”.
Maar vaak zullen ze veel dichter en sneller bij de ideale oplossing zitten dan mannen.
Een verklaring hiervoor is misschien juist
de extreme logica van jongens. Ook meisjes staan namelijk vaak voor problemen, maar gezien ze niet zo sterk geneigd zijn een
probleem in stukjes te hakken om het fase na fase te behandelen zijn ze verplicht het in zijn geheel te hanteren. Ze leren
dus alle facetten tegelijk in rekening te brengen, en niet één na één zoals jongens dit doen. Dit is echter alleen mogelijk
als men niet vanuit een logische keten maar vanuit een netwerk redeneert. Vaak zijn vrouwen hierdoor betere programmeurs en
analisten (computerdeskundigen) dan mannen, omdat ze meer bekwaam zijn een geheel te bevatten en alle factoren tegelijk in
te calculeren.
Anderzijds zullen vrouwen (en meisjes)
echter wel, wanneer ze iets nieuws moeten aanleren, dit stap voor stap doen, waarbij ze niet verder gaan voor ze de vorige
stap volledig onder de knie hebben. Jongens daarentegen zullen in zo’n geval eerder een globale aanpak verkiezen. Ook
zullen mannen beter de samenhang zien tussen verscheidene vakgebieden, terwijl vrouwen ieder gebied afzonderlijk zullen proberen
onder de knie te krijgen. Hierdoor kunnen mannen beter iets onder de knie krijgen als ze het op twee verschillende manieren
kunnen leren (theorie en zelf experimenteren), terwijl vrouwen best presteren als ze op slechts één manier de stof aangeboden
krijgen (voor taal bvb. ofwel door ze te spreken, ofwel door ze te horen, maar niet beide samen).
Wat mannen ”vrouwelijke intuïtie”
noemen is dus misschien niet meer dan het resultaat van een mentale training die leerde met alle factoren tegelijk rekening
te houden, en die toelaat in te schatten welke gevolgen een wijziging heeft op al de andere facetten van het probleem. Hoewel
voor wat hierboven staat geen bewijzen bestaan is het hierdoor toch zo dat waar problemen moeten opgelost worden vrouwen vaak
een heel andere kijk op de zaak hebben en vaak andere en betere oplossingen aandragen dan mannen.
Simon Le Vay A Difference
in Hypothalamic Structvre Between Heterosexv- al and Homosexual Men Science 253 (1991)
pg 1034-1037