Leerzame Afwijkingen
In de Dominicaanse Republiek en in Nieuw
Guinea is in een bepaalde streek een zeer uitzonderlijk verschijnsel waar te nemen. Er leven namelijk meisjes die, eens de puberteit bereikt, plots in jongens veranderen.
Het gaat hier om een erfelijke afwijking die ervoor zorgt dat de mannelijke foetus (XY chromosomen) geen 5-alfa-reductase
aanmaakt. Ze lijden aan het zogenaamde ”5-alfa-reductase deficiëntiesyndroom”.
Hierdoor wordt het testosteron niet omgezet
in het veel werkzamere dihydrotestosteron, en gezien testosteron in te lage concentraties voorkomt in het foetale bloed om
zelf de uitwendige geslachtsorganen te vermannelijken hebben deze kinderen een vrouwelijk uiterlijk. Inwendig vindt men echter
in de buikholte testes terug, en wanneer deze in de puberteit zeer grote hoeveelheden testosteron beginnen af te scheiden
is er plots wel voldoende effect op de uitwendige geslachtsorganen, die dan ook vermannelijken. De schaamlippen groeien samen,
de clitoris groeit uit tot een penis...
We vinden hier een zeer sterk argument
tegen het feit dat enkel opvoeding verantwoordelijk zou zijn voor het mannelijk of vrouwelijk gedrag, en integendeel is deze
ziekte een duidelijke aanwijzing dat een deel van de verschillen tussen beide geslachten (wat extreme feministen ook mogen
prediken) een fysische basis heeft en lichamelijke oorzaken heeft. Zo zal een dergelijk kind (meisje) bij voorkeur met jongens
spelen, zal het later (wanneer het man geworden is) verliefd worden op een meisje, en niet op een jongen enz. Het bewijst
ook dat opvoeding (ga bij voorkeur met meisjes om...) niet bekwaam is de biologisch vastgelegde gedragspatronen te wijzigen.
Deze ”meisjes” worden immers
als meisje opgevoed (de ouders weten niet beter), maar toch vertonen ze veel jongensgedrag, zelfs voor ze vermannelijken.
Ze voelen zich ook geen meisje. Hun hersenen zijn die van een jongen. Toen ze foetus waren was er immers testosteron aanwezig
in hun bloed, en dit veroorzaakt een vermannelijking van de hersenen. Hersenen hebben immers minder testosteron nodig om te
vermannelijken dan de uitwendige geslachtsorganen. Gezien voor de vorming van de testes dan weer geen testosteron nodig is,
maar alleen het TDF-gen, zijn ook deze mannelijke organen aanwezig.
Een soortgelijk verschijnsel vertonen ook
meisjes (XX chromosomen) die lijden aan Congenitale Bijnierhyperplasie. Ze hebben een (erfelijke) fout in de bijnierschors,
zodat androsteron (een hormoon met licht mannelijke werking) niet omgezet worden in cortisone. Wanneer dit reeds start wanneer
ze nog foetus zijn krijgen de uitwendige geslachtsorganen een mannelijker aanzicht (grote clitoris,...) maar gezien ze geen
Y chromosoom, en dus geen TDF hebben, hebben deze meisjes geen testes, maar wel eierstokken.
Gezien de productie van testosteron tussen
de zesde en tiende zwangerschapsweek de hersenen mannelijk maakt, ontwikkelen deze meisjes jongenshersenen. Wat betreft ruimtezicht
en abstract redeneervermogen moeten ze dan ook niet voor mannen onderdoen. Als kind vertonen ze sterk mannelijk gedrag. Ze
zijn wilder, agressiever en avontuurlijker dan de andere meisjes en ze verkiezen jongensspeelgoed.
Anderzijds voelen ze zich meisje en dit
kan enkel verklaard worden door het feit dat ze als meisje werden opgevoed. Sommige meisjes worden vanaf de menarche onder
invloed van vrouwelijke hormonen zachter. De vrouwelijke hormonen in hun eileiders produceren vanaf de puberteit immers de
nodige oestrogenen die ervoor zorgen dat de meisjes zich als vrouw gedragen, waardoor ze vervrouwelijken (ze willen huwen
en kinderen krijgen). Anderen daarentegen blijven zich (net zoals mannen) vooral tot vrouwen aangetrokken voelen. Het percentage
lesbiennes onder deze vrouwen is dan ook bijzonder hoog.
Jongens die lijden aan het Klinefeltersyndroom
vertonen tegengestelde eigenschappen. Ze hebben XXY, XXXY, XXYY enz. als geslachtschromosomen. Ze hebben alle mannelijke kenmerken,
worden als jongens opgevoed, maar vertonen in hun kindertijd sterk vrouwelijk gedrag en een enorme praatzucht. In de puberteit
ontwikkelen ze zelfs grote borsten. Zij zouden dus mannelijke hersenen moeten hebben (ze hebben testes en produceerden testosteron),
maar toch zijn ze ”vervrouwelijkt”. Dit verschijnsel doet dan weer de theorie in twijfel trekken dat testosteron
hersenen kan mannelijk maken. Anderzijds gaan deze kinderen ook volledig tegen hun opvoeding in, wat dan weer de opvoeding
als enige determinerende factor uitsluit. Nog veel onderzoek op de plank dus!
In de jaren ’60 kwamen in de sport
enkele ”vrouwelijke” atleten voor (Tamara Press was de bekendste) die genetisch mannen waren. Ze hadden een X
en een Y chromosoom maar toen ze foetus waren zijn hun testes plots gestopt met het produceren van testosteron, zodat hun
uitwendige geslachtsorganen vrouwelijk werden. Hoewel ze een mannelijke kracht bezaten en ook veel mannelijk gedrag vertoonden,
voelden ze zich vrouw omdat ze vrouwelijk opgevoed werden.
Iets soortgelijks stellen we vast bij testiculaire
feminisatie (Morris Syndroom). Veel vrouwelijke atleten die wegens ”mannelijkheid” afgewezen worden voor competitie
zitten in deze categorie. Deze individuen zien er namelijk uit als vrouwen, gedragen zich als vrouwen, huwen met een man,
en voelen zich vrouw. Chromosomaal (en dit is in de sport de enige norm) zijn het echter mannen (XY) en, gezien ze het TDF-gen
bezitten, hebben ze testes (die meestal in de lies of de schaamlippen zitten). De testes produceren ook de Müller-remfactor,
zodat geen vagina en uterus aanwezig zijn. Zaadleiders hebben ze ook niet omdat de gang van Wolf niet ontwikkelde. Deze ”vrouwen”
hebben namelijk een defect in hun cellen (ze bezitten geen ”androgene receptoren”) zodat hun lichaamsweefsels
ongevoelig zijn voor testosteron. Daarom konden hun uitwendige geslachtsorganen niet vermannelijken en zien ze eruit als vrouwen.
Ook hun hersenen zijn vrouwelijk (ze voelen zich vrouw). Gezien ze vrouwelijk werden opgevoed is het echter onmogelijk te
zeggen of hun vrouwelijke geslachtsvisie te wijten is aan opvoeding of aan het feit dat ook hun hersenen ongevoelig zijn voor
testosteron.
Dat de hersenen in de baarmoeder inderdaad
beïnvloed worden door testosteron wordt nog best bewezen door Turnermeisjes. Dit zijn vrouwen die maar 1 geslachtschromosoom
hebben, een X. Ze ontwikkelen geen eierstokken, en dus komen hun hersenen nooit in contact met testosteron. Ovaria maken immers
ook (zij het in kleine hoeveelheden) testosteron aan zodat hersenen van normale vrouwen hier wel mee in contact komen. Deze
meisjes vertonen dan ook geen enkele mannelijke eigenschap, maar ze zijn hypervrouwelijk. Zo zijn ze gek op kinderen en ze
zijn zacht en zorgzaam. Ze hebben een normale intelligentie, maar hebben totaal geen benul van ruimte, richting, of abstractie.
In wiskunde kunnen ze nauwelijks mee. Vooral bij hen blijkt overduidelijk dat sommige bekwaamheden typisch geslachtsgebonden
zijn.
Dierproeven
Niet enkel bij de mens, ook bij dieren
komen stoornissen voor in de ontwikkeling zodat ook hier dieren ”van onbestemd geslacht” bestaan. Deze ”tweeslachtigen”
vertonen bijna steeds mannelijk gedrag, maar ze kunnen door hormooninjecties tot vrouwelijk gedrag gebracht worden.
Uitzondering hierop is de kwee, de vrouwelijke
helft van een kalvertweeling met verschillend geslacht. Het stierkalf vertoont alle mannelijke eigenschappen, maar zijn invloed
in de baarmoeder is zo groot dat hij het koekalf ook mannelijker maakt. Het krijgt testes (hoewel het geen TDF gen heeft),
een slecht ontwikkelde baarmoeder, en vrouwelijke uitwendige geslachtsorganen. Het dier is zeer mak, maar zo sterk als een
os. De ”hersenen” zijn dus vrouwelijk, ondanks de testes, en ondanks de enorm hoge testosteronconcentratie in
het bloed van dit kalf. Ook geiten en varkens vertonen dit verschijnsel, apen en mensen nooit zo extreem. Maar ook bij mensen
zal de vrouwelijke helft van een gemengde tweeling mannelijker gedrag vertonen dan een meisje dat alleen geboren wordt.
Soms ook heeft een dier beide geslachtsorganen.
Het begint zijn leven dan bijna steeds als vrouwtje, en eindigt het als mannetje. Bij vogels komt het dan soms voor dat een
dier dat eerst eieren legde later tot bevruchting van eieren overgaat. Het dier heeft in zo’n geval opeenvolgend gedrag
van beide geslachten, en is dus zeker niet ”mannelijk” voorbestemd, zoals te verwachten is door de aanwezige testes.
Bij sommige geitenrassen vertonen zelfs 15% van de individuen dergelijk patroon. Hier zijn de hersenen ”tweeslachtig”
en kan men weer niet meer spreken van seksualisatie van bij de geboorte. Het ”hersengeslacht” wisselt met het
lichamelijk geslacht en de hormonen. Maar steeds weer zien we dat hormonen een invloed hebben op het gedrag (en dus op de
hersenen).
Dat het normale geslacht van een zoogdier
vrouwelijk is blijkt ook uit het feit dat, wanneer men (bij ratten) de testes van de foetus wegneemt, het dier terug de vrouwelijke
anatomie krijgt. Zelfs vlak na de geboorte kan deze castratie nog gebeuren. De anatomie staat dan al wel vast, maar het gedrag
wordt in dat geval grotendeels dat van een vrouwelijk dier. De testosteronproductie, die aan de basis ligt van typisch mannelijke
eigenschappen als daar zijn agressie en onafhankelijkheidszin, is dan immers zeer laag. Genetisch is het dier echter een mannetje
(hij heeft een X en een Y chromosoom). Een wijfjesrat die binnen de 5 dagen na haar geboorte met testosteron wordt ingespoten
zal, eens volwassen, mannelijk gedrag vertonen (beklimmen van wijfjes...). Later testosteron inspuiten heeft geen effect meer.
Een rat ”seksualiseert” dus zijn hersenen de eerste 5 dagen na de geboorte (bij de mens gebeurt dit, zoals we
reeds zagen tussen de zesde en de tiende zwangerschapsweek).
Anderzijds is het zo dat een mannelijk
apenjong dat vanaf zijn prille jeugd werd weggenomen bij zijn ouders, en dat dus nooit een voorbeeld kreeg hoe te paren, wel
weet dat het met wijfjes moet paren, maar het weet niet hoe dit te doen. Het probeert van alle zijden, maar vindt ”de
juiste opening niet”. Het dier voelt zich dus wel mannetje en vertoont het typische mannelijk gedrag (beklimmen van
een wijfje...). Dit moet dus wel ergens biologisch vastliggen (door hormonen of hersenstructuur) en is niet uit opvoeding
te verklaren.
Samengevat mogen we dus beweren dat geslachtshormonen
duidelijk een rol spelen bij het toekennen van de geslachtsidentiteit van een dier. Wat de mens betreft kunnen we zeggen dat
of een kind zich jongen of meisje voelt (de geslachtsidentiteit) bijna zeker afhangt van de hersenstructuur, die op haar beurt
weer in de baarmoeder definitief vorm kreeg. Karakterieel is, tenminste tot de puberteit, de invloed van het intra-uteriene
testosteron echter veel kleiner en meer aan twijfel onderhevig.