KKK en andere clubs
Mannen
zijn zo sterk opgegroeid in groep dat ze, wanneer ze volwassen zijn, nog nauwelijks zonder kunnen. Zet bij manier van spreken
3 mannen samen en ze vormen een ”club”. Het kan een voetbalploeg zijn, een kaartclub, maar het kan net zo goed
een geheime vereniging zijn.
Sommige
clubs zijn zeer exclusief en laten enkel een elite toe. Denken we maar aan de Londense herenclubs, of aan sommige politieke
of economische machtscenakels (P2 in Italië, Broederbond in Zuid Afrika...). Anderen zijn toegankelijk voor iedereen die zich
achter de idealen ervan schaart (Ku Klux Klan, Vrijmetselaars...). Sommigen hebben een economisch doel (de beroepsverenigingen),
anderen een politiek (de partijen), nog andere hebben een lucratief doel (bedelorden) of dienen louter voor het plezier (sportclubs).
Mannen
die elkaar in clubs zien voelen zich met elkaar verbonden en zullen ook buiten de vereniging op elkaar kunnen beroep doen
als dit nodig is. Dit dichte netwerk van relaties vormt een zeer sterke macht, macht waar de vrouwen buiten staan, en macht
ook die hen nooit geïnteresseerd heeft. We komen daar later nog op terug, maar we kunnen nu reeds zeggen dat ze een van de
redenen uitmaakt waarom vrouwen zo moeilijk met mannen kunnen concurreren op de arbeidsmarkt.
Enkele
groepen van volwassen mannen hebben ook nog vaak inwijdingsrituelen (Vrijmetselaars...). Dit restant uit hun jongenstijd is
een manier om zich te onderscheiden van de ”buitenstaanders” en om een saamhorigheidsgevoel te kweken. Veel ”primitieve”
volkeren maken tenandere een soortgelijk onderscheid tussen de ”geïnitieerde” en de ”niet-geïnitieerde”.
Enkel voor mannen!
Op 12 augustus 1995 stapte de 20-jarige Shannon Faulkner door de poort van wat bedoeld was de volgende
jaren haar school te worden. Ze was hierbij vergezeld van haar ouders en advocaten. Want Shannon had twee jaar moeten vechten
om hier toegelaten te worden. De school waar het om gaat is de militaire hogeschool van South Carolina (Verenigde Staten),
beter bekend als ”de Citadel van Charlestown”.
Ze heeft, als enig meisje, gedurende welgeteld één dag in alles met de andere 2000 leerlingen meegedaan.
Daarna moest ze het echter opgeven. Ze was kapot van het juridisch gevecht dat ze had moeten leveren de laatste 2 jaar, maar
vooral: ze was moegetergd.
Want haar medeleerlingen maakten haar ”helleweek” (de initiatie van het groentje) tot een
ondraaglijke nachtmerrie. Ze konden het niet verkroppen dat in dit mannenbastion een meisje was binnengeraakt, en ze aanvaardden
ook niet dat ze een privilege opeiste dat hen allen geweigerd werd: ze wilde namelijk niet kaalgeschoren worden omdat het
te vernederend en te onesthetisch was (een argument dat even goed door de mannen kon ingeroepen worden). Door zich dus niet
in alles naar de reglementen te plooien en door voorrechten op te eisen gaf ze haar collega’s een prachtig voorwendsel
voor regelrechte intimidatie. Ze kreeg doodsbedreigingen en werd zelfs het slachtoffer van vandalisme.
Voor degene die het wil weten: er waren ook 23 mannen die opgaven, dus Shannon was
in goed gezelschap.
Vrouwen
kunnen dan wel hun eigen verenigingen oprichten (of mannen doen het voor hen), maar slechts zelden zullen ze zonder strijd
als volwaardig lid opgenomen worden in verenigingen die tevoren uitsluitend uit mannen bestonden of uitsluitend aan hen waren
voorbehouden. Zeker bij elitaire groepen wordt de toetreding hen op alle manieren onmogelijk gemaakt, en zelfs nu nog is bij
sommige clubs het lidmaatschap enkel aan mannen voorbehouden (de Londense herenclubs...). Er
zijn hiervoor verschillende redenen aan te geven:
1.
In elitaire clubs worden vrouwen vaak aanzien als te zwak.
Deze genootschappen hebben de eigenschap geen ”verliezers” toe te laten omdat dezen riskeren te hoge eisen te
stellen aan de groepssolidariteit. Er kruipt namelijk een onevenredig groot deel van de tijd en de inspanningen in om ”zo’n
zwakkelingen” te helpen, waardoor de aandacht te eenzijdig naar één lid zou gaan. Dit argument geldt natuurlijk ook
voor mannen die willen toetreden, maar mannen krijgen tenminste nog een kans. Vrouwen, zelfs al zijn ze maatschappelijk zeer
succesvol, worden echter zonder meer geweigerd op basis van vooroordelen.
2. Vaak ook wordt, niet ten onrechte, gevreesd dat ze een potentieel gevaar
betekenen voor de cohesie van de groep omdat hun seksualiteit wel eens concurrentie onder de leden zou kunnen veroorzaken.
3. Een derde, en zeer belangrijke reden in machtscenakels, is het ongenoegen
over de aantasting van het heilige mannenbolwerk door vrouwen die het wagen gelijkheid op te eisen.
4. Tenslotte is er nog een reden waar mannen niet graag mee uitpakken, maar
die zeker ook wel meespeelt, en die soms zelfs zeer sterk op de voorgrond kan treden: vrouwen beletten mannen te praten over
wat ze willen. Met een vrouw in hun midden kunnen ze immers niet meer hun geliefde onderwerp (schuine grappen, vrouwen...)
aansnijden zonder hierbij het gezicht te verliezen. Vrouwen zouden zoiets immers nooit ”goedkeuren” of ”toelaten”.
In de exclusieve eliteclubs speelt dit argument evenwel niet mee omdat de leden ervan deze onderwerpen beneden hun waardigheid
achten en ze aanzien als ”typisch voor de lagere klassen”.
Maar
er is nog een vijfde en zeer belangrijke reden :
Men slaat geen
vrouw
In
bovenstaand verhaal vinden we echter nog een ander facet. Vrouwen eisen namelijk (en met reden) gelijkberechtiging op, maar
als ze ze krijgen willen ze toch terug aanspraak kunnen maken op privileges. Mannen stellen immers regelmatig vast dat vrouwen
dan wel de voordelen van gelijkberechtiging willen, maar dat ze niet bereid zijn er de prijs voor te betalen door privileges
op te geven. Dit jaagt mannen vaak tegen hen in het harnas, maar het komt voort uit het reeds in vorig hoofdstuk besproken
feit dat vrouwen steeds proberen regels te “herzien”. Er zich zonder meer aan houden vraagt een zeer zware inspanning
van hen.
Zo
wilde Shannon Faulkner toegelaten worden tot de militaire school, maar eens ze er was wilde ze wel het privilege hebben niet
kaalgeschoren te worden. ”Dat is te vernederend voor een vrouw” klonk het heel geëmancipeerd. Onnodig te zeggen
dat dit de woede en afgunst opriep van haar mannelijke collega’s die wel deze vernedering moesten ondergaan.
Had
ze nu nog gevochten tegen het kaalscheren als instituut, dus als een verschijnsel dat zo snel mogelijk moet afgeschaft worden,
dan zou haar weigering nog begrijpelijk zijn geweest, maar nu eiste ze de vrijstelling enkel voor zichzelf, als een privilege
van haar geslacht. En zoiets was onaanvaardbaar en niet te rijmen met de geldende regels.
Vrouwen
misbruiken tenandere nog op twee andere manieren het feit dat ze van oudsher privileges hadden die door ”een hoffelijk
man” gerespecteerd worden.
Zo
is het voor een man bvb. taboe met een vrouw te vechten (zowel fysisch als met woorden). Dit is een restant van de boodschap
die de man reeds van jongs af meekreeg: een vrouw moet je zacht aanpakken, je moet ze respecteren. Of zoals de Fransen het zeggen: ”On ne frappe pas une femme, même pas avec une fleur”.
Je zal in een discussie of vergadering vaak meemaken dat
mannen hard tekeer gaan tegen elkaar, maar ze zullen het slechts uiterst zelden doen tegenover een vrouw. Zij wordt zachter
en hoffelijker aangepakt (wat echter niet betekent dat ze gelijk krijgt).
Dit
plaatst de man in een zwakkere positie als het op een ruzie uitloopt en het ontneemt hem een deel van zijn verdedigingsmiddelen.
Hij kan immers niet voluit gaan en alles uitspelen wat hij in zijn mouw heeft. De vrouw van haar kant kan wel al haar troeven
uitspelen en staat hierdoor veel sterker.
Komt
daar nog bij dat mannen doorgaans zeer fair zijn (een restant van hun groepstraining), wat hen machteloos maakt tegenover
een vrouw die van jongsaf gewoon is “regels” aan haar wensen aan te passen. Hun ”ridderlijkheid” verbiedt
hen immers de vrouw met gelijke munt te betalen . In de bedrijfswereld wordt ze in zo’n geval met de andere beschikbare concurrentiemethoden
uit de weg geruimd. Vaak geeft een vechtende vrouw een man dan ook het gevoel dat ze “niet fair vecht”.
Er
bestaan 12 methoden waarmee een vrouw een man die met haar niet akkoord gaat de mond snoert en in een “politiek geladen”
discussie, zeker over emancipatie, passeren ze snel de ene na de andere de revue.
Wat
mannen helemaal de gordijnen injaagt is wanneer een vrouw zegt dat ze haar zin niet krijgt omdat ze “maar een vrouw
is” en “gediscrimineerd wordt”. Gezien deze beschuldiging niet weerlegd kan worden frustreert ze enorm de
man waartegen deze tactiek uitgespeeld wordt.
Voor
een deel komt de “selecte mannengroep” dus ook voort uit een zich preventief afschermen tegen “onlogische
vrouwen” waarmee “toch niet te discussiëren valt”.
Hoffelijkheid
Daarnaast
is het ook zo dat (vooral oudere) vrouwen hoffelijkheid soms gebruiken als machtsmiddel. In zo'n geval verwachten ze dat mannen
hen privileges toestaan als ze hiermee een voordeel kunnen bemachtigen op een man (ergens sneller bediend geraken, de enige
zitplaats krijgen in een overvolle tram...).
Ook
aanzien vrouwen het vaak als normaal dat ze maar iets te vragen te hebben aan een man opdat deze hen op hun wenken zou bedienen.
Vrouwen aanvaarden zelden of nooit dat een man hen weigert te helpen, maar zij van hun kant vinden het vaak normaal een man
die om hulp vraagt wandelen te sturen. Een man die weigert in te gaan op de vraag van een vrouw haar te helpen bij het wisselen
van een autowiel is een seksist, een vrouw die weigert een man die haar dit vraagt te helpen bij het aannaaien van een knoop
is geëmancipeerd. Gelukkig is de huidige generatie wel aan het teruggaan naar een wederzijds helpen en bijstaan. Maar ergens
komt hier toch weer de vrees voor punt 1 van bovenstaande opsomming om de hoek kijken.
Mannen Genieten
van Concurrentie
We
zagen in vorig hoofdstuk dat jongens voortdurend elkaars status in de groep aftasten. Ook wanneer ze volwassen zijn blijven
ze deze gewoonte behouden. Op vrouwen komt deze competitiegeest over als gevaarlijk, kinderachtig, verwerpelijk. Maar men
mag niet vergeten dat ook deze jongens (en mannen) op hun manier op elkaar betrokken zijn. Ook zij zijn voortdurend met elkaar
bezig. Ook zij hebben aandacht voor elkaar. Anders dan vrouwen, maar toch niet minder frequent. Mannen zoeken verbondenheid
door samen iets te doen, door gezamenlijk ”een vijand te bestrijden”. Dit ”gezamenlijk gevecht” laat
hen toe zich goed te voelen, laat hen solidariteit voelen.
Dit
is tenandere de reden waarom mannen zo sterk kunnen genieten van groepssporten als voetbal en waarom ze als kijker zo kunnen
opgaan in het spel. Ze vereenzelvigen zich met hun ploeg en voelen er zich mee verbonden. Ze laat hen ook toe banden aan te
knopen met de andere supporters van hun ploeg. Ze gaan werkelijk op in één groot lichaam ”de ploeg”, waarvan naast
hen ook spelers en bestuur deel uitmaken.
Maar
dit niet alleen. Door zich te vereenzelvigen met een winnaar voelen ze zich zelf ook winnaar. Waar ze er thuis of in hun beroep
niet in slagen iets te bereiken, kunnen ze het hier: ze worden lid van de winnende ploeg, al is het maar als supporter. Vandaar
dat veel mannen het verlies van hun ploeg aanzien als een persoonlijk fiasco, en dat veel mannen die van zichzelf weten dat
ze nergens staan, zo hevig kunnen opgaan in het supporteren van hun ploeg.
Mensen
streven voortdurend naar de bevrediging van hun behoeften en de vervulling van hun wensen. Soms komen ze hierbij echter in
botsing met anderen, die met hetzelfde bezig zijn. Mensen zijn dan ook voortdurend in strijd met elkaar. De manier waarop
ze dit doen verschilt echter sterk tussen mannen en vrouwen, en mannen zijn hierbij veel meer “openlijk strijdlustig”
dan vrouwen. Luidruchtige woordenwisselingen zijn onder mannen dan ook schering en inslag, vrouwen maken mekaar eerder af
met bijtende uitspraken die op gelijkmatige toon en vaak zelfs met de glimlach op het gezicht worden gedaan.
Bij
jongetjes komen ook gevechten voor als middel om de strijd te beslechten. Maar naarmate ze meer kracht krijgen leren mannen
het gevaar hiervan kennen. In de puberteit leren ze dan ook hun agressie te kanaliseren in verbaal geweld of in sport.
De
strijd tussen de twee ploegen is dan ook een ritualisering van de gevechten die ze als jongens voerden. In de plaats dat de
supporters op de vuist gaan, bestrijden de twee ploegen elkaar in een ritueel gevecht. De toeschouwers roepen, zingen, leven
mee en identificeren zich volledig met de spelers. Hooliganisme is op zijn beurt weer een ontaarding van deze rituelen tot
een echt gevecht.
Mannen
zijn dan ook gek op competitiesport en zijn er meesters in alles in competitievorm te gieten. Waar vrouwen vaak gewoon niet
zien hoe men iets in een duel kan veranderen zullen mannen in alles een strijd ontwaren, strijd die ze zelden zullen mijden
en waar ze zich met al hun kracht op zullen werpen, ook al is de opbrengst belachelijk klein of buiten de “eer”
zelfs onbestaande. Dit gaat zelfs zo ver dat mannen niet aangetrokken zijn door gemengde sporten (bvb. korfbal), omdat de
aanwezigheid van vrouwen een groot deel van de ”concurrentiesfeer” doet verdwijnen (je wedijvert niet met vrouwen).
Gezien
mannen reeds van in hun prilste jeugd vooral aangetrokken worden door competitie heeft dit wel het voordeel dat ze geleerd
hebben dat verliezen, hoewel onprettig, toch niet dodelijk is. Mannen kunnen dan ook beter dan vrouwen op het moment zelf
omgaan met verlies en afwijzing, hoewel anderzijds hun groter eergevoel afgewezen worden dan weer pijnlijker maakt, zodat
de wonde naderhand bij mannen even groot of zelfs groter is dan bij een vrouw.
Voor
opvoeders heeft deze voorkeur ook gevolgen: wil men jongens in goede omstandigheden iets bijbrengen dan doet men er goed aan
de situatie in de klas concurrentieel te maken. Op meisjes werkt zoiets echter contraproductief. Zij komen beter vooruit in
een samenwerkingssfeer.
Regels
Gezien
sport juist dient om agressie binnen de perken te houden is er een sterke normering nodig. De spelen verlopen dan ook volgens
vaste regels, die soms wel ingewikkeld zijn, maar die door iedereen aanvaard worden en waarvan iedereen op de hoogte is. Ieder
lid van de groep aanvaardt ze en hierdoor wordt het risico van botsingen tot een minimum beperkt.
Mannen
leren van jongs af om deze regels te respecteren, op straffe van uitsluiting uit de groep. Ze weten dat als ze er zich niet
aan houden de sport ontaardt in een gevecht en dus zijn doel voorbijstreeft. Er zijn dan ook zelden meningsverschillen over
deze regels, en als die er zijn worden ze zonder discussie door de groepsleider opgelost. Deze ”arbitrage” wordt
door alle leden zonder tegenpruttelen aanvaard. Jongens erkennen dus een autoriteit die voor hen de knoop doorhakt, en ze
zijn voldoende gedisciplineerd om zich bij diens beslissing neer te leggen, tenzij deze man duidelijk misbruik maakt en op
die manier het respect onwaardig wordt.
Hierdoor
komt het dat mannen in de sport sterk gedisciplineerd zijn, tenminste zolang er geen geld aan te pas komt. Voor beroepssporters
geldt dit veel minder omdat het hun broodwinning is en als zodanig is de discussie een economische strijd geworden, waarin
andere regels gelden en meer toegelaten is. Maar in se zullen zelfs beroepssporters zich zonder veel morren neerleggen bij
de regels en de beslissingen van scheidsrechter of (eventueel) de beroepscommissie.
In
minder gestructureerde groepen (zoals een klas bvb.) zijn de regels meestal niet zo expliciet, en dus meer vatbaar voor discussie.
Meestal zal ook hier de leider de knoop doorhakken, maar nu en dan worden de ruzies ook wel eens met de vuisten uitgevochten,
waarbij de omstanders dan duidelijk partij kiezen.
Wetten,
die door een anonieme autoriteit (bvb. de staat) worden opgelegd, worden dan weer meer door vrouwen dan door mannen opgevolgd.
Vrouwen zijn dus meer gedisciplineerd wanneer er geen verband is tussen degene die de wetten oplegt en degene die ze uitvoert
en wanneer het nut niet zo duidelijk is. Maar de aandacht van vrouwen gaat vooral naar de maatschappelijke kant van de wet
(welk gevolg heeft het als ik ze overtreed, welke straf krijg ik?). Wanneer de (maatschappelijke of persoonlijke) behoefte
echter botst met de wet zal de vrouw bijna altijd de voorkeur geven ze te overtreden (denken we maar terug aan het parkeren
in tweede file om toch maar vlak voor de bakker te kunnen stoppen). De man zal in zo’n geval nog wel regelmatig het
wettelijke pad blijven volgen.
Zelfs als het
me mijn leven kost
In een klein westernstadje huwt de sheriff. Hij heeft zijn vrouw beloofd zijn taak
neer te leggen en met haar een winkel te beginnen. Tijdens het feest brengt men hem echter een telegram waarin staat dat een
misdadiger die hij vroeger heeft aangehouden, en die het ganse stadje terroriseerde, is vrijgelaten. Hij verneemt dat deze
met de middagtrein in het stadje zal aankomen om zich, samen met 3 medeplichtigen, te wreken. Iedereen raadt de sheriff aan
te vluchten en dat doet hij ook. Onderweg maakt hij echter rechtsomkeer, zeer tot ongenoegen van zijn vrouw. Hij neemt zijn
taak terug op (zijn opvolger kwam pas s anderendaags aan) en gaat erop uit om de stad te redden. De andere inwoners zijn echter
te laf om hem te helpen en ook zijn vrouw verlaat hem omdat ze niet kan begrijpen waarom hij zo plichtsbewust is.
Dit
is de inhoud van een van de mooiste westerns die ooit zijn verfilmd: High Noon (met Gary Cooper en Grace Kelly in de hoofdrol),
en het is een prachtig voorbeeld om zowel de mannelijke als de vrouwelijke psychologie eens aan het werk te zien.
Mannen
hebben groot ontzag voor regels en ze zijn daardoor ook erg plichtsbewust. Vaak begrijpen vrouwen niet wat een man aanzet
”zijn plicht te doen”, maar hier ligt de oorzaak: een man zal, wanneer hij meent dat hij ergens toe verplicht
is (meestal omdat anderen op hem rekenen) zijn taak plichtsbewust nakomen, wat het hem ook kost.
Deze
”principes” spelen tenandere nog op veel andere terreinen. Zo ligt ze aan de basis van de bereidheid van mannen
hun leven te geven om hun gezin (en hun land) te redden, ze is er de oorzaak van dat mannen zelden hun vrouw zullen in de
steek laten wanneer er kleine (hulpeloze) kinderen zijn, en ze is er ook de oorzaak van dat mannen zo sterk achter idealen
kunnen aanhollen en ook hiervoor bereid zijn hun leven te offeren. Op dit laatste komen we tenandere nog terug.
Mannen
kunnen daarbij zeer principieel zijn en voorbijgaan aan alle gevolgen die dit kan hebben op hun medemensen. Mannen oordelen
over iets op basis van regels die ze kennen en aanvaarden, en ze zullen deze regels zelden “aanpassen aan hun wensen”.
Vrouwen daarentegen oordelen vooral op basis van de gevolgen die dit feit op de andere mensen zal hebben. Een man kan je dus
gemakkelijk de gekste toeren laten uithalen als je ze maar kan motiveren vanuit groepsoogpunt. Vrouwen krijg je met zoiets
niet warm omdat hun interesse meer “materieel” en “persoonlijk” is, minder voor een “abstract
begrip” (als daar zijn “Vaderland”, “Kerk”, …).
Zeer
bekend in dit verband is een onderzoek dat ooit in de VS plaatshad en waarbij men vroeg of een doodarme man een apotheker
mocht bestelen om aan het medicament te komen dat zijn doodzieke vrouw kon genezen. De mannen zegden allemaal dat dit mocht.
De gezondheid van de vrouw primeerde op het kleine inkomensverlies dat de apotheker leed. Vrouwen vonden dat het niet mocht.
De man moest proberen het medicijn in maandelijkse aflossingen terug te betalen. Voor hen primeerde het nadeel dat de apotheker
leed door deze diefstal. Ze dachten ook aan wat er kon gebeuren als de man werd betrapt en opgesloten zou worden in de gevangenis.
Wie zou dan de vrouw verzorgen?
Ploeggeest
Ook
buiten het sportveld houdt een man zich sterk aan deze gewoonten. Ook daar zijn regels heilig en mag men er niet van afwijken
of de groep wordt onmogelijk te beheersen. Ook hier wordt arbitrage door geen van beide partijen aangevochten zolang ze maar
gemotiveerd wordt in overeenstemming met de regels en zelfs al krijgt één van beiden over de ganse lijn ongelijk.
Dit
van jongs af leren omgaan met de meest ingewikkelde regels zorgt er ook voor dat mannen later in het leven een stapje voor
hebben op vrouwen als het erop aankomt zich te integreren in een groter geheel (hogeschool, bedrijf...). Daarenboven leren
mannen hierdoor beter samenwerken dan vrouwen.
Verschillende
onderzoeken in de jaren ’70 en begin jaren ’80 hebben uitgewezen dat groepen waarin enkel vrouwen voorkwamen er
slechts met zeer veel moeite in slaagden een minimaal resultaat voor te leggen. Ute Ehrard, de schrijfster van het boek ”Brave
meisjes komen in de hemel, brutale overal”, bevestigt dat dit nog steeds niet verdwenen is. Ze zegt :
”Vrouwen hebben niet geleerd samen te werken. Ze verbergen hun echte belangen
in zachte zinnen. Ze praten de zaken niet duidelijk uit. Daarom zijn ze zo hard tegenover elkaar.”
Groepen
met enkel mannen daarentegen konden (bijna) steeds goede uitslagen voorleggen. Nadat de ”hiërarchie” afgetast
was, zetten ze zich zonder verdere onenigheid aan het werk om het gestelde doel te bereiken.
Groepen
met enkel mannen en slechts één vrouw hadden even goede resultaten. Opvallend hierbij was dat de vrouwen meestal zeer tevreden
waren over hun plaats in de groep. Bij verder navragen bleek dat ze een redelijk bevoorrechte positie hadden en verscheidene
sociale ”voorrechten” kregen, waar ze ook echt van genoten. Ook bleek dat ze vaak het secretariaat toegewezen
kregen maar dat dit hen meestal tevredenstelde omdat ze dan minder verantwoordelijkheid te dragen hadden. Vrouwen die zich
van hun waarde bewust waren kregen daarentegen zonder problemen de kans hun zeg te doen, zodat ook zij geen reden hadden ontevreden
te zijn.
Groepen
van vrouwen met één man in hun midden hadden dan weer een middelmatig resultaat. In deze groepen werd de enige man ”als
van nature” als leider aanvaard door alle aanwezige vrouwen, en hij voelde zich ook ”als van nature” de
leider. Waarschijnlijk gedroeg de man zich reeds vanaf het begin zelf als leider en aanvaardden de vrouwen dit, zelfs al waren
ze bekwamer dan de man in kwestie. Vrouwen zijn immers niet, zoals mannen, opgevoed in een sfeer die overal concurrentie in
zoekt. Ze voelen dan ook niet aan dat er een concurrentieslag aan de gang is. De man, die wel zo’n leerschool doorlopen
heeft, begint als naar gewoonte met “de hiërarchie af te tasten” en omdat hij van vrouwenzijde weinig “weerstand
voelt” gedraagt hij zich als “de leider”.
Desondanks
voelden de mannen die moederziel alleen in een vrouwengroep terechtkwamen zich toch niet gelukkig. In de eerste plaats speelde
hierbij nog steeds een zekere vorm van mannelijk superioriteitsgevoel mee. Mannen aanvaarden een vrouwelijke meerderheid immers
meestal alleen dan wanneer ze er zelf de leiding over hebben.
Maar
de belangrijkste reden was toch gelegen in de mentaliteit van de groep. Deze mannen kwamen immers terecht in een sfeer die,
hoe ongelooflijk het ook klinkt, zeer concurrentieel was. Alle vrouwen wilden absoluut hun idee erdoor halen en ze konden
geen toegevingen doen, een factor die ook de groepen die enkel uit vrouwen bestonden de das omdeed.
Hoe
minachtend vrouwen ook staan tegenover de autoritaire mannenwereld, bovenstaand onderzoek bewijst dat hiërarchie niet steeds
af te wijzen is. Soms is ze immers nodig om de nodige samenwerking of coördinatie af te dwingen en om in een meningsverschil
te arbitreren of de eindbeslissing te nemen. Zonder een dergelijke autoriteit is het immers onmogelijk tot een goede samenwerking
te komen.
In
de hoofdstukken VROUWENPRAAT EN MANNENOVERLEG en EEN VROUWENWERELD APART komen we nog terug op hiërarchie, op de gevolgen
van dit gebrek aan samenwerkingsvermogen voor de carrière van de vrouw, en op de verschillende manieren waarop mannen en vrouwen
vergaderen.
De after game
Alle
typische jongensspelen kennen steeds een strijd om de overwinning. Jongens zijn graag de beste en vechten ervoor om het te
zijn. Als ze gewonnen hebben zullen ze het ook niet onder stoelen of banken steken. De winnaars zijn opgetogen en ze zullen
de verliezers goed laten aanvoelen wie de beste waren. Jongens leren echter ook al snel te aanvaarden dat de terugmatch of
een volgend spel misschien de situatie zal omkeren. Ze zijn dus niet wrokkig om hun verlies, en niets belet hen na het spel
nog op de beste voet verder te praten en te spelen met hun overwinnaars.
Ook
hier blijven sporen van achter in de volwassenheid. Vrouwen verstaan soms niet hoe het mogelijk is dat mannen elkaar tijdens
een wedstrijd werkelijk ”naar het leven staan” terwijl ze daarna samen een glas gaan drinken. De reden daarvoor
is hierboven terug te vinden.
Een
wedstrijd is een strijd om de overwinning, en wordt, ook door de supporters, gevoerd met inzet van alle krachten. Maar het
is en blijft een spel. Wanneer de wedstrijd gedaan is, is de strijd ook voorbij en er is geen enkele reden om dan nog vijandig
tegenover elkaar te staan. Als de overwinning fair behaald werd tenminste.
Vandaar
het napraten en verbroederen rond een schuimend glas bier. En vandaar ook het grote belang van dit ”after game”.
Er moet verbroederd worden, om een goede sfeer te creëren tegen de ”terugmatch” en om te tonen dat het gevecht
geen ernst was. Men moet de vertoonde agressiviteit relativeren.
Men
moet elkaar ook laten zien dat men plezier vond in het spel. Mannen kunnen plezier vinden in het spel om het spel, zelfs als
dit betekent dat ze bijna zeker zullen verliezen. Ze appreciëren de schoonheid van het spel zelf, en zullen er altijd voor
zorgen het de tegenstander zo moeilijk mogelijk te maken. Zelfs de hevigste fan zal van een tegenpartij kunnen toegeven dat
ze goed speelde (”toen x naar de goal liep was het toch even gevaarlijk voor ons” of ”zijn backhand heeft
me bloed doen zweten”...).
Vrouwen
hebben hier over het algemeen meer moeite mee. Ze nemen een spel te ernstig op en kunnen geen onderscheid maken tussen spel
en realiteit. Hierdoor blijft wrok die tijdens de wedstrijd is ontstaan bij hen ook achteraf nog vaak doorspelen.
K. Meerum-Terwoght-Kouwenhoven. Het verkeerde been pg 78. Uitg Boom, 1993
Vacature
(bijvoegsel van de Financieel Economische Tijd ) 27/4/96