De baarmoeder als geslachtskiezer
Het is ondertussen algemeen bekend dat
mannen naast een X- ook een Y-chromosoom bezitten in hun cellen. Vrouwen hebben 2 X-chromosomen.
In 1990 ontdekten Robin Lovell-Badge en
Peter Goodfellow, 2 Londense biologen, dat de beslissing of de foetus een jongen of een meisje wordt zeer waarschijnlijk gelegen
is op slechts één gen op het Y-chromosoom, het TDF-gen (testis determinating factor-gen). Het gen zelf is ook buitengewoon
kort (240 nucleotiden ).
Op een zeldzame uitzondering na bestaat
al de rest van het Y-chromosoom enkel nog uit ”nonsens-DNA”, d.w.z. materiaal dat louter als ”vulstof’
dient. Toch is er, naast een gen dat de mannelijke vruchtbaarheid regelt, ook nog een gen dat codeert voor het zgn. H-Y-eiwit.
Doordat enkel het Y-chromosoom dit gen bevat en dit eiwit kan aanmaken hebben vrouwen dit niet in hun cellen. Hierdoor is
het te verklaren dat vrouwen zo gemakkelijk afstotingsverschijnselen vertonen tegen organen die mannen hen hebben afgestaan.
Het H-Y-eiwit wordt immers als lichaamsvreemd aanzien en zonder medicamenten tegen afstoting zet het dan ook het ganse afweersysteem
van de vrouw in gang. Mannen aanvaarden daarentegen gemakkelijker organen van vrouwelijke donors. Die bevatten immers geen
H-Y.
Ontbreekt het TDF-gen dan zal zelfs een
dier (of mens) met XY zich tot een vrouwtje ontwikkelen, komt het toevallig op een X-chromosoom voor dan wordt het een mannetje,
ondanks de afwezigheid van een Y en de aanwezigheid van XX in de celkern. Zolang dit gen niet in actie schiet ontwikkelt de
vrucht zich dan ook tot een vrouwtje. Onderzoek bevestigde dit en wees uit dat mensen (en ook ratten, apen,...) van nature
vrouwelijk zijn. Als er niets speciaals mee voorvalt, als het gen niet aanwezig is, of niet actief wordt, ontwikkelt een foetus
zich altijd tot een vrouwtje.
Tot de zesde zwangerschapsweek heeft een
foetus wel geslachtsorganen, maar het is nog onmogelijk te zeggen of ze mannelijk of vrouwelijk zijn. Ze zijn ”ongedifferentieerd”.
Daarnaast is er ook in ieder embryo een mannelijk en een vrouwelijk ”gangenstelsel” aanwezig. De gang van Müller
kan later uitgroeien tot vagina en uterus, de gang van Wolff tot de inwendige mannelijke geslachtsorganen. Het zijn de hormonen
die later zullen bepalen welke van beide uitgroeit en welke verschrompelt.
Bevatten de cellen een Y-chromosoom dan
vormt het TDF-gen in de zesde zwangerschapsweek de Testis Determining Factor (TDF). Onder invloed hiervan worden de ongedifferentieerde
geslachtsorganen in de mannelijke foetus veranderd in testikels.
De TDF stimuleert ook de hypothalamus (de
zone onderaan de hersenen die alle basisbehoeften van het leven controleert als daar zijn: ademhaling, hartslag...). Deze
zet de Leydigcellen in de testikels aan om testosteron (het mannelijk hormoon) te produceren. Daarnaast produceren de testes
ook de Müller-remfactor die de gang van Müller doet verschrompelen en de gang van Wolf doet veranderen in de inwendige mannelijke
geslachtsorganen (bijbal, zaadleiders en zaadblaasjes). Ook wordt testosteron onder invloed van 5-alfa-reductase omgezet in
dihydrotestosteron. Hierdoor pas worden de uitwendige geslachtsorganen van de foetus echt mannelijk en ontwikkelen zich penis
en scrotum.
Het embryo is dan 45 tot 50 mm groot (achtste
week) en vanaf nu kan wat de uitwendige geslachtsorganen betreft een begin gemaakt worden met het onderscheiden van beide
geslachten. U vindt hierbij een schema van de uitwendige geslachtsorganen van een foetus van 4,5 cm. Het enige verschil tussen
een jongen en een meisje is dat de urogenitale groef bij jongens iets korter is dan bij meisjes en dat de ”kleine schaamlippen”
sterker vergroeid zijn. Er is dus al een geslachtelijke differentiatie op gang gekomen, maar de basis van de toekomstige externe
organen is voor beide geslachten nog dezelfde en ze zijn nauwelijks begonnen aan hun ontwikkeling tot penis, scrotum of vulva.
Bij de man zijn ten andere nog sporen terug te vinden uit de periode toen hij nog vrouwelijk was. De donkere lijn onderaan
de penis (de peno-sacrale band) is bvb. een overblijfsel van het bijeengroeien van de kleine schaamlippen, terwijl de naad
van het scrotum werd gevormd door het samengroeien van de grote schaamlippen.